Brief aan college 2 februari 2021

I love gentle souls in hard situations

Douglas Stuart, winnaar Booker Prize 2020

Geacht college

Onlangs verscheen Code Oranje. Woning en Winkel Collectief IN KOOR ontving ook een expemplaar. Wij vonden ‘Werfkelders onder Druk’ indrukwekkend. Mooi en droevig tegelijk.

Mooi omdat het laat zien hoe burgers van uw stad, onze stad, door middel van een weldoordachte repliek, eloquent en met kennis van zaken, uw college  attendeert op de verwijdering die is ontstaan tussen keldereigenaren en hun overheid. Mooi ook omdat het Comité Werfkelders Oudegracht geen blad voor de mond neemt. Maar dat doet op een manier die respect afdwingt. Gehalte en kwaliteit van de argumentatie zijn hoog en er spreekt veel liefde uit voor ons cultureel erfgoed.

Droevig ook. Code Oranje confronteert immers iedere oplettende lezer met de vraag hoe een positief onderwerp als ‘samen werken aan het behoud van onze stedelijke cultuurschatten’ zo lelijk kon uitpakken.‘Schoonheid heeft haar gezicht verbrand’.

Uit de teneur van Code Oranje spreekt vooral héél véél teleurstelling en onbegrip.

Begrijpelijk want wat bezielde het programmamanagement om aan de soms precaire staat van het subterane Utrecht nog een cavalcade van nevenschade in de persoonlijk sfeer toe te voegen? De opstellers van ‘Werfkelders onder Druk’ zeggen het niet met zoveel woorden maar hun boodschap is duidelijk: zoveel vernielzucht dient subiet de kop te worden ingedrukt.  

Hoe kon het zo misgaan? Ook IN KOOR heeft zich die vraag gesteld. Meer keren zelfs. Als ondernemers beseffen wij maar al te goed dat een ongeluk zelden alleen komt en dat het daarom van goed leiderschap getuigt om bij gesignaleerde onheusheden of anderssoortige calamiteiten de vinger niet al te gauw op één zere plek te leggen. En juist deze ‘crisismanagementwijsheid’ verplicht ons om, samen met uw college en de gemeenteraad, te participeren in het door Code Oranje met verve opgestarte discours over de werven, kluizen en kelders. Die eendrachtigheid zien wij als de sleutel die de deur kan openen naar de oorzaken – soms dieper liggend, soms oppervlakkig – van een proces dat anders dreigt uit te lopen op een ordinaire sof. Die race naar beneden kan nog – zij het op ‘t nippertje – worden gestopt als uw college zich durft te herkennen in de spiegel die IN KOOR u, in navolging van Code Oranje, zal voorhouden.

Zo moeten wij er niet aan denken dat de portefeuillehouder, ten overstaan van massaal toegestroomde keldereigenaren en andere betrokken Utrechters, opnieuw het podium van de grote zaal van Tivoli moet beklimmen om excuses te maken. Dit keer voor het misluken van de tweede tranche van de Aanpak van het Wervengebied.

Mede daarom hecht IN KOOR eraan – hier –  te verklaren dat wij Kees Diepeveen, politiek verantwoordelijk voor de kelders én voor het wel en wee van hun eigenaren,  hebben leren kennen als een innemende en inlevende bestuurder. Voor ons altijd toegankelijk en nooit te beroerd om te interveniëren wanneer de samenwerking in onze werkgroep onnodig en soms ronduit bot op de proef werd gesteld.

Misschien is het wel daarom dat we het verschil tussen de bestuurlijke attitude van de portefeuillehouder en het gedrag van de verantwoordelijke voor de uitvoering van het programma Wervengebied ons regelmatig voor raadsels heeft gesteld. Bij tijd en wijle vonden we die discrepantie zo groot en schrijnend dat in ons collectief de vraag werd gesteld of er in de kelders van het gemeentehuis soms een soort van ambtelijke nomenclatura huist die losgezongen is geraakt van de bestuurlijke en politieke realiteit. Gedebiteerd als grap. Maar allerminst om te lachen. Eerder cynisch. Want hoe te verklaren dat de oproep tot ‘samenwerking’ waartoe de gemeenteraad uw college de opdracht gaf, na het debakel van de eerste ronde werd gedeformeerd tot louter een vehikel om – verkeerd begrepen – juridische doelen na te jagen? Soms grenzend aan het lachwekkende zoals in de kwestie die in kelderkringen bekend is komen te staan als de ‘Zaak van het Zandbed’. Ergens moet hebben gestaan – niemand weet waar – dat het zandbed tussen straatklinkers en keldergewelf voldoende volume heeft om lekkages in kelders tegen te gaan. Is er desondanks sprake van ernstige vochtdoorslag dan kan dat niet aan de straateigenaar (i.c. de gemeente) worden toegerekend noch aan het gebrekkige onderhoud noch aan het zware verkeer dat sinds jaar en dag over de grachten denderde. De kosten voor het stelpen van een teveel aan vocht komen derhalve geheel voor uw rekening, beste keldereigenaar. Had u maar niet in een werfkelder moeten gaan wonen. Inmiddels is gebleken dat het idee van het dempende zandbed pure fictie is. Het bewijs lag recent in onze straat voor het oprapen toen er ‘spontaan’ een gat ontstond. Passanten, bewoners en de eigenaar van het desbetreffende winkelpand konden met eigen ogen vaststellen dat de straat(klinkers) koud op de kelderboog rust. Niks zandbed.

De zandbedkwestie voedde het vermoeden in kelderkringen dat er voor de grachtenkelders een beleid – onderhandelingsstrategie, zo u wilt – is ontwikkeld, gebaseerd op een drogreden. Op drijfzand.

We willen er gewoonweg niet aan denken met welke andere juridische spitsvondigheid en pseudo – kennis de individuele keldereigenaar nog zal worden bestookt om de gemeente te vrijwaren van het aanvaarden van verantwoordelijkeid voor kletsnatte stadskelders. Vanwege het nogal surreële en ronduit burleske aan deze aangelegenheid, adviseren wij uw college om in het openbaar afstand te nemen van deze onzalige zandbeddoctrine.            

Waarom wilde de inspiratie maar niet vaardig worden over het proces dat idealiter van samen werken, via samenwerking, naar saamhorigheid had kunnen leiden?

Wij wijten dat aan de bijkans obsessieve preoccupatie van het programmamanagement met het waandenkbeeld dat bij elk, al of niet vermeend, verschil van mening over een kelderkwestie, de keldereigenaar eerst juridisch dient te worden gedisciplineerd. Natuurlijk spreekt daar angst uit want angst is altijd de angst voor het mogelijke. En ja – als we het beperken tot de lekkages in de straatkelders die grenzen aan onze huiskelders en daar voor ergerlijke wateroverlast zorgen – dan valt inderdaad niet uit te sluiten dat de gemeente, als straateigenaar, vroeg of laat de mogelijkheid onder ogen moet durven zien dat de oorzaken gevonden moeten worden in het verzuimen van de zorgplicht voor de waterhuishouding in de historische binnenstad. Het is niet anders.

Inmiddels weet de hele keldergemeenschap waartoe die hang naar juridisering van de keldersamenwerking heeft geleid. Eerst werd, enkele weken geleden, een rapport van de gemeentelijke huisadvocaat over de schutting gegooid. Los van de sturende werking die altijd van dergelijke huisgemaakte pamfletten uitgaat, loog de consternatie, die deze ondoordachte actie in kelderkringen te weeg bracht, er niet om. Menigeen zag er een bevestiging in dat de gemeente zich reeds had verschanst achter een allegaartje aan wetsteksten, jurisprudentie en juridische posities.

Het initiatief wekte ook bevreemding bij enkele vertegenwoordigers van de keldergemeenschap. In de voorbereidingsgroep van de Commissie van Wijzen hadden zij er immers voor gepleit om een inventarisatie van juridische onderwerpen ‘slechts’ te beperken tot wat ‘juridisch’ ondersteunend kon zijn. Het idee achter de instelling van de Commissie van Wijzen was immers dat juridisiche moddergevechten te allen tijde diende te worden voorkomen. Een hulpmiddel moest het worden, om kennis aan te reiken waarmee balans en kadrering kon worden aangebracht als discussies onnodig dreigden te ontsporen.  

Een briljant idee, vindt IN KOOR nog steeds. Maar de brille van de uitwerking ontbreekt. Het gaat ons te ver om het negeren van die cruciale restrictie als een vorm van trouweloosheid te bestempelen. Keiharde afspraken daaromtrent werden niet gemaakt. Maar dat is de vrijpleitende formalistische redenering. Wijzer is het wellicht te bevroeden dat het programmamanagement gewoonweg ‘zoveel samenwerking’ niet aan kan. Gewoonweg de stijl en de finesse mist. En zo – de opdracht van de gemeenteraad tot samenwerking latend voor wat die was – de goede relatie met keldereigenaren op het spel zette terwille van het veiligstellen van een onverhoopt juridisch ongelijk.

Welnu, we hebben gezien waartoe deze idee – fixe heeft geleid. Inmiddels zegeviert niet het juridische ‘gelijk’ maar het juridische ‘misverstand’. Lekker legaal. Want de Commissie van Wijzen heeft een contra – expertise laten opstellen en in Code Oranje valt een intelligente bijdrage te lezen die wortelt in de praktijk. De koopman die de keldergemeenschap knollen voor citroenen probeerde te verkopen, komt dus bedrogen uit.

Al met al zitten we nu, met z’n allen, met drie juridisiche documenten opgescheept. Het enige lichtpuntje in deze armoedige demonstratie van falende samenwerking is dat het eens te meer duidelijk maakt dat een plan van aanpak over werven, kluizen en kelders niet primair over stenen, koepelgewelven of zelfs maar over vochtplekken gaat maar op de eerste plaats over mensen met hun hartstochten en zorgen over hun bezittingen.  

Begrijp ons goed, de relatie tussen overheid en burger hoeft niet vleiend, onderdanig of lovend te zijn. Maar een keuze voor fair en eerlijk en transparant zou, dunkt ons, een goed begin zijn.

Begrijp ons nog beter, samenwerking tussen overheid en burger is verre van gemakkelijk. De relatie tussen die twee is per definitie ongelijk (in macht, geld en kennis). Een onbalans die de passage van het samen werken in een ‘gemeenschap’, doordesemt met de emotionele gevoelens en tradities van nabuurschap, naar het samen werken in een ‘samenleving’ waarin de ratio heerst, niet eenvoudig maakt. Het is dus geenszins onbegrijpelijk dat overheidsdienaren huiverig zijn de veiligheid van het overheidsbastion achter zich te laten. De paradigmawisseling die dat vereist, is nog niet voltooid, hebben wij moeten vaststellen.

En zou wellicht hierin de verklaring kunnen worden gevonden waarom er kosten noch moeite zijn gespaard om wél een opdracht aan de huisadvocaat te geven. Maar men níét op het idee is gekomen om een begenadigd communicatiebureau te vragen een tragedieverhinderend ‘paper’ samen te stellen over de ins – en – outs van samenwerking tussen bestuurders en bestuurden?

Heus, het is de hoogste tijd om bij het managen van het Wervengebied de sociaal – maatchapplijke trends in de samenleving te onderkennen en werk te maken van het verstaan van de tijdgeest. Op één drijfveer achter dergelijke processen willen wij u alvast wijzen. Dat is de behoefte aan nabijheid, het verlangen om gekend te worden. Voor een delicaat onderwerp als het onderlinge verkeer rond de historische kelders vraagt dat om vertrouwen. De introductie in ‘onze’ omgeving van iemand van buiten ‘ons’ gemeentehuis hebben wij dan ook ervaren als een weinig fijnzinnige managementbeslissing.  

Begrijp ons het allerbest, niemand van ons wil toch dat er straks, naast het Groningse gasbelgetreiter van huis – en boerderijbezitters en de Haagse vernederingen van toeslagenslachtoffers, een Utrechtse keldervariant in de leerboeken over bestuursrecht, gemaltraiteerde keldereigenaren en ambtelijk onvermogen zal worden opgenomen.               

Geachte College,

Aan de inhoud van Code Oranje kunnen vele betekenissen worden toegekend. De waarde die IN KOOR eraan geeft, is die van een geschenk. Aan u, aan ons, aan heel Utrecht. Wij hopen dat uw college dit werkstuk van gemotiveerde keldereigenaren als zodanig zult aanvaarden. Net als wij.

IN KOOR spreekt de hoop uit dat onze bijdrage de strik om Code Oranje mag zijn. Een witte strik. Wit als symbool van de hoop dat alles toch nog goed komt. 

Lezend in Code Oranje waaierden onze gedachten uit naar de ontroerende voordracht van Armanda Gorman, ter gelegenheid van de inauguratie van de nieuwe Amerikaanse president. Wat ons er bovenal in trof, waren de parallellen tussen haar land en onze stad. Niet allemaal, gelukkig maar, toch wel meer dan een paar.

En zo, schrijvend aan uw college, groeide bij ons het verlangen om de titel die de ‘Amerikaanse dichter des Vaderlands’ haar gedicht gaf, boven onze boodschap te zetten. ‘The Hill We Climb’. Want kan het toepasselijker als we onze eigen Utrechtse worstelingen erbij voorstellen. Maar, zo besloten we, dat zou van een overmaat aan hovaardij getuigen.

Eén zin dan! Dat zou toch mogen? Daarom koos IN KOOR voor de beloftevolle strofe die tevens een opdracht voor ons allen in zich bergt. Zodra we ons realiseren dat het draait om ‘The past we step into and how we repair it’.

Hoogachtend,

namens Woning en Winkel Collectief IN KOOR.